Grammatica
Hieronder volgt een overzicht van de Spaanse grammatica.
Schrift
Het Spaanse alfabet kent dezelfde letters in dezelfde volgorde als het Nederlandse alfebet.
Er is echter één extra letter, de ñ (‘enje’), die als extra letter na de ‘normale’ n en voor de o is ingevoegd. De hoofdletter ñ is zoals te verwachten Ñ. Deze letter wordt getypt met ALT GR + n of SHIFT + ALT GR + n voor de hoofdletter.
De functie van de punt, komma, puntkomma en dubbele punt zijn min of meer hetzelfde.
Het vraagteken en uitroepteken worden hetzelfde gebruikt als in het Nederlands, maar uniek aan het Spaans is dat een zin (of bijzin) die eindigt met een vraagteken of uitroepteken, ook begint met een omgekeerde variant van dat leesteken: de ¿ of ¡. Deze tekens worden getypt door ALT GR + ? of ALT GR + !.
Aanhalingstekens worden vergelijkbaar gebruikt als in het Nederlands, al worden soms guillemets (« ... ») gebruikt in plaats van de gebruikelijke aanhalingstekens.
Uitspraak
Het Spaans wordt over het algemeen snel en levendig gesproken in vergelijking met het Nederlands.
De uitspraak van het Spaans is af te leiden van de spelling van een woord, want één letter komt overeen met één klank. Er vallen over het algemeen geen klinkers of medeklinkers weg, zoals bijvoorbeeld wel gebeurt in het Frans.
Hieronder worden alle letters en lettergroepen gegeven die anders dan in het Nederlands worden uitgesproken:
letter |
plaats |
uitspraak |
---|---|---|
a | overal | [a] aa in kaas |
b |
begin van woord |
[b] (b in beer) |
|
overig |
[β] de luie b |
c |
|
[k] (k in kaas) |
|
voor e, i |
[θ] (th in Engelse ‘think’)* |
ch |
[tʃ] = tsj |
|
g |
|
[g] g in Engelse ‘good’ |
voor e, i |
[x] ch in acht |
|
h |
|
niet uitgesproken |
i |
|
[i] ie in niet |
voor klinker | [j] j in ja | |
j |
overal |
[x] ch in acht |
ll |
overal |
[ʎ]** |
ñ |
overal |
[ɲ] nj in Spanje |
qu |
overal |
[k] k in kaas |
r |
begin woord |
[r] lange rollende r |
|
overig |
[ɾ] korte r |
rr |
|
[r] lange rollende r |
u |
meestal |
[u] oe in hoed |
voor klinker | [w] | |
|
qu-, gue-, gui- |
niet uitgesproken |
v |
begin van woord |
[b] (b in beer) |
overig |
[β] de luie b |
|
w |
begin van woord |
[b] (b in beer) |
overig |
[β] de luie b |
|
x | [ks]*** | |
begin van woord | [s] | |
y |
in woord |
[ʝ] in mayo** |
|
los |
[i] (ie in niet) |
z |
overal |
[θ] (th in Engelse think)* |
* De c en z worden als een [s] uitgesproken in plaats van een [θ] in Latijns-Amerika en delen van Zuid-Spanje (Andalusië, Canarische eilanden).
*** De x in México, Texas, Oaxaca, en andere Mexicaanse woorden vervangt eigenlijk de Spaanse j, en wordt dus als zodanig uitgesproken.
Tweeklanken
Dialecten
Klemtoon
Naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden in het Spaans zijn mannelijk of
vrouwelijk. In de regel zijn woorden die eindigen op -o
mannelijk, zoals
Het bepaald lidwoord el bij mannelijke woorden en la bij vrouwelijke woorden. In het Nederlands vertalen we dit met ‘de’ of ‘het’, afhankelijk van het woord. In de woordenlijst staan dus el sombrero en el mes tegenover la fiesta en la calle.
Meervoud los las
Er is ook een onbepaald lidwoord. Dit is un voor mannelijk ev., una, unos, unas
Uitzondering zijn vrouwelijke zelfstandige naamwoorden die met een beklemtoonde a- of ha- beginnen. Deze hebben, ten behoeve van de uitspraak, in het enkelvoud el en un in plaats van la en una. I nhet meervoud is het gewoon las en unas. Agua, hada.
a + el -> al
de + el -> del
Het onzijdige lidwoord lo wordt gebruikt bij andere woorden dan zelfstandige naamwoorden, zoals zelfstandig gebruikte bijvoegelijke naamworoden, voltooid deelwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, etc. Voor een bijwoord versterkt het de betekenis. Het staat dus nooit voor een ZN.
lo bueno - het goede, lo nuestro - het onze, lo ocurrido - het gebeurde, lo antes posible - zo snel mogelijk
Gebruik van lw.
uitz. la mano de hand, la foto de foto, la radio de radio, la moto de motor; brommer.
el día de dag, el programa het programma, el problema he tprobleem, el poeta de dichter
mannelijk: -or, -aje, -ismo, -m(i)ento
vrouwelijk -dad, -ción, -sión, -tud en -ez.
-ista is zowel man als vrouwelijk mogelijk.
De letters zijn allemaal vrouwelijk: la eñe = de ñ.
De getallen zijn allemaal mannelijk: el tres = de drie.
Mannelijk of vrouwelijk. Verschil in grootte, vrouwelijke vorm kleiner formaat.
el bols0 - de tas, la bolsa de zak'; handtas
el cesto de mand la cesta het mandje, el jarro de kruik la jarra de karaf.
verschillen: el cuento het verhaal la cuenta de rekening, el puerto de haven la puerta de deur,
Meer over het meervoud
mv op -í of -ú, wordt met -es ipv -s.
verlies van klemtoon etc. spelling verbeteren z naar c. andere betekenis, el padre de ader los padres de vaders/de ouders.
los cubiertos het bestek
samenstelling van woorden
verklein en vergroot, andere betekenis.
Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden
plaats achter ZN, maar rangtelwoorden , mucho, poco, otro voor.
wegvallen uitgang bij buen, mal, primer, tercer. gran (grande)
muy + BN = erg, -ísimo/a als ook heel erg.
extraordinariamente = uitermate
bastante = tamelijk
un poco = een beetje
poco = matig
no muy = niet erg
muy = erg
nada = helemaal niet
Trappen van vg.
Tan A como B zo A als B, igual de A que B.
Más A que B Aer dan B
menos A que B minder A dan B
bueno en malo worden mejor (beter) en peor (slechter)
grande wordt mayor groter, of más grande
pequeño wordt más pequeño of menor, kleiner
más bij conctreet, onreg bij abstract en personen. meestal.
sommige woorden al vergelijking: superor, hoger, inferior, slechter, excelente, uitmuntend, precioso, prachtig, maravilloso, wonderbaarlijk, extraordinario, uitmuntend.
bij getallen más de Tiene más de noventa años. Zij is ouder dan negentig, vs. No quiero más que diez euros. Ik wil slechts tien euro.
Overtreffende trap is lw + vergrotende tramp.
Bijwoorden
VR vorm + -mente , lento -> lentamente, terrible - terriblemente
heel soms gelijk bijv. rápido/rápidamente of despacio/lentamente
bien bw van bueno
losse bijw.
pronto vroeg, snel, siempre altijd, aquí hier, así zo, op die manier
de repente plotseling, sin embargo maar, a veces soms, a menudo vaak
ja = sí, no - nee, también ook, tampoco ook niet
misschien: acaso, quizá, quizás, tal vez, a lo mejor
plaats
tijd
wijze
etc.
trap vgl. bien wordt mejor, goed naar beter mucho wordt más veel naa rmeer mal wordt peor slecht naar slechter, poco wordt menos weinig naar minder. más bien = eerder, beter gezegd.
lo más ... posible = zo ... mogelijk
Telwoorden
tener - leeftijd, vez = maal, cada = om de, elke... datum = de , eerste dag primero.
una docena een dozijn, una decena een tiental, una centenar een hondertal, un millar een duizendtal, cientos honderden, miles duizenden.
tijd, datum, telefoonnummers, adressen
Voornaamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden
Het persoonlijk voornaamwoord:
onderwerp | lijdend voorwerp | meewerkend voorwerp | beklemtoond | |
---|---|---|---|---|
ik | yo | me | me | mí |
jij | tú | te | te | ti |
hij, zij, u | él, ella, usted | lo, la | le | él, ella, usted |
wij | nosotros, nosotras | nos | nos | nosotros, nosotras |
jullie | vosotros, vosotras | os | os | vosotros, vosotras |
zij (mv.), u (mv.) | ellos, ellas, ustedes | los, las | les | ellos, ellas, ustedes |
a personal
Wanneer het lijdend voorwerp bestaat ui teen persoon of personen, komt het voorzetsel a ervoor. Dit heet dan de a personal. Dit geldt ook bij vraagwoorden en onbepaalde voornaamwoorden die personen, zoals quién en nadie en alguien.
In de andere gevallen wordt er geen voorzetsel bij het lijdend voorwerp gebruikt.
Bij het werkwoord tener + lidwoord vervalt het, net als buscar en necesitar met een beroepsaanduiding.
dativo de interés
combinaties
para en con
De beklemtonde voormen worden ook gebruikt na andere voorzetsels dan a:
para + mí, tí, él, ella,, usted, nosotros, vosotoros, ellos, ellas, ustedes
voor mij, etc.
¿Esto es para mí? Is dit voor mij?
Bi het voorzetsel con worden aparte vormen gebruikt voor mí en ti:
conmigo, contigo
gustar en encantar
onpersoonlijke zinnen met se
Plaats voornaamwoorden
Wederkerende of persoonlijke voornaamwoorden kunnen in combinatie met eeninfitief voor het vervoegde werkwoord of direct achter de infinitief staan.
Me quiero ir de vacaciones./Quiero irme de vacaciones. Ik wil op vakantie gaan
Tengo que irme./Me tengo que ir. Ik moet gaan.
hetzelfde geldt bij het gerundio:
Rosita está acostándose./Rosita se está acostando. Rosita is bezig naar bed te gaan.
Lo sigo buscando. / Sigo buscándolo. Ik ga er nog verder naar zoeken.
Bij een gerundio met het voornaamword erachter moet altijd een accent gescrevn worden omdat de klemtoon van het gerundio behouden blijft: leyendo wordt leyéndolo.
Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden
onbeklemtoond | beklemtoond | |
---|---|---|
ik | mi | mío/a |
jij | tu | tuyo/a |
hij, zij, u | su | suyo/a |
wij | nuestro/a | nuestro/a |
jullie | vuestro/a | vuestro/a |
zij (mv.), u (mv.) | su | suyo/a |
Het meervoud wordt gevormd door een s erachter te plakken. De vormen die op een -o eindigen worden verbogen.
Het beklemtoonde bezittelijke voornaamwoord (mío, tuyo, etc.) komt voor met en zonder lidoword. MEt lidwoord ebij is de betekenis : die van mij, de mijne. zonder lidwoord erbij is de betekenis: van mij.
Tus amigas no van al bingo, pero las mías sí. Jouw vriendinnen gaan niet naar de bingo, maar de mijne wel.
Este dinero es tuyo, Charo. Dit geld is van jou, Charo.
Het beklemtoonde bezittelijke voornaamwoord staat altijd na het zelfstandig naawmoord waar het bijhoort:
Yo no conozco a esas amigas tuyas. Ik ken die vriendinnen van jou niet.
Het onbeklemtoonde bezittelijk voornaamwoord staat altijd
vóór het zelfstandig naamwoord:
Noelia es mi nieta. Noelia is mijn kleindochter.
In bepaalde uitdrukkingen staat het beklemtoonde bezittelijk voonraamwoord direct achter het zelfstnadignaamwoord waar het bij hoort, onder andere: ¡Dios mío! Mijn God!, ¡Hijo mío! Jongen toch!, ¡Amigo mío!, Vriend!, Joh!.
Aanwijzende voornaamwoorden
Aanwijzende voornaamwoorden
hier: este/esta/estos/estas
daar: ese/esa/esos/esas
|
enkelvoud |
meervoud |
---|---|---|
mannelijk |
ese | esos |
vrouwelijk |
esa | esas |
onzijdig |
eso | - |
esto (dit) en eso (dat) worden alleen zelfstandig gebruikt en verwijzen naar onbepaalde zaken:
¿Qué es esto? Wat is dit?
No entiendo eso. Dat begrijp ik niet.
aquel
Betrekkelijke voornaamwoorden
Betrekkelijke voornaamwoorden
que (die, dat) staaat aan het begin van een betrekklijke bijzin en kan verwijzen naar personene of ziaken, in het enkelvoud of meervoud, als onderwerp of lijdend voorwerp in de hoofdzin.
Rosita es una chica que siempre está dispuesta a ayudar Rosita is een meisje dat altijd bereid is om te helpen.
Tenemos un vino del Penedés que está muy bueno. We hebben een Penedés-wijn die heel lekker is.
el/la/los/las que (diegene die, datgene dat) bestaan uit een bepaald lidwoord en het betrekkelijk voornaamwoord. Het pelaald lidoworord verwijst verwijst naar eerder gneoemd eperosnen of zaken. Er kan ook een voorzetsel voor staan.
¡Por fin vamos a ver las pirámides de las que tanto nos ha hablado Rosita! Eindelijk gaan we de piramides zien waar Rosita ons zoveel over verteld heeft!
De combinatie lo que betekent (dat) wat. ¿Sabes lo que pasa? Weet je wat er aan de hand is?
Onbepaalde voornaamwoorden
Onbepaalde voornaamwoorden
uno - één, eentje
De vrouwelijke vorm is una en de mv vormen unos en unas.
meervoud betekenen een paar, enkele.
Werkwoorden
Er zijn verschillende werkwoordstijden in het Spaans:
vervoegde vormen:
- presente
- perfecto
- imperfecto
- indefinido
- futuro
- condicional
- subjunctivo
- imperativo
- pluscuamperfecto
onvervoegde vormen:
- infinitivo
- participio
- gerundio
Ser en estar
Het Spaans kent twee werkwoorden met als vertaling
'zijn':
Vervoeging ser
ser | |
---|---|
yo | soy |
tú | eres |
él/ella/usted | es |
nosotros/nosotras | somos |
vosotros/vosotras | sois |
ellos/ellas/ustedes | son |
Vervoeging estar
estar | |
---|---|
yo | estoy |
tú | estás |
él/ella/usted | está |
nosotros/nosotras | estamos |
vosotros/vosotras | estáis |
ellos/ellas/ustedes | están |
Gebruik
Het werkwoord- namen:
Soy Noelia - nationaliteiten:
¿Eres mexicana? - beroepen:
Soy jefe de ventas. - eigenschappen:
Chema es muy inteligente. - feiten:
La Havana es la capital de Cuba. - tijd: Ahora es la una
- oorsprong: Mi anillo es de oro
- relaties: Juana es mi jefe
- etc.
- uiterlijk:
- gevoelens:
- emoties: Estoy triste
- gedachten:
- fysieke/mentale staat:
Estoy cansado - beoordeling van eten of dranken: ¿Está bueno el café?
- plaats van mensen of dingen: El baño está a la derecha de la sala
- etc.
Presente
De werkwoordstam bestaat uit de infinitief (hele werkwoord) zonder de uitgang -ar. Daarachter komen de uitgangen voor de persoonsvormen. Alle werkwoorden van deze groep hebben dezelfde uitgangen voor de persoonsvormen.
-
hablar ('praten, spreken') zijn regelmatige werkwoorden op -ar. Alle werkwoorden van deze groep hebben de uitgangen na de stam. De stam is het werkwoord zonder -ar, dus habl-. -
vivir ('leven; wonen')
hablar
Vervoeging hablar
hablar | |
---|---|
yo | hablo |
tú | hablas |
él/ella/usted | habla |
nosotros/nosotras | hablamos |
vosotros/vosotras | habláis |
ellos/ellas/ustedes | hablan |
Werkwoorden die gaan als hablar:
amar – houden van
bailar – dansen
buschar – zoeken
cantar – zingen
cenar – ‘s avonds eten
cocinar – koken
comprar – kopen
dejar – laten, achterlaten, overlaten (voor/aan), uitlenen
desear – wensen, graag willen
enseñar – uitleggen, leren (aan)
entrar – naar binnen gaan
escuchar – luisteren (naar)
esperar – wachten (op)
estudiar – studeren
enviar – sturen, verzenden
ganar – verdienen, winnen
llevar – dragen (kleding, haarstijl, etc.)
llevarse – met elkaar opschieten
mirar – kijken (naar)
necesitar – nodig hebben
pagar – betalen
preguntar – vragen
preparer – voorbereiden
regresar – teruggaan, terugkomen
saludar – groeten
tocar – betreffen, aanraken
tomar – nemen (te drinken of te eten)
trabajar – werken
viajar – reizen
visitar – bezoeken, bezichtigen
alquilar – to rent
olvidar – to forget
andar – to walk
practicar – to practice
firmar – to sign
caminar – to walk
gastar – to spend money
lavar – to wash
contestar – to answer
llegar – to arrive
mandar – to order
Het werkwoord
Vervoeging comer
comer | |
---|---|
yo | como |
tú | comes |
él/ella/usted | come |
nosotros/nosotras | comemos |
vosotros/vosotras | coméis |
ellos/ellas/ustedes | comen |
Andere werkwoorden die als comer gaan zijn:
beber - drinken
creer - geloven, denken
leer - lezen
poseer – to possess, to own
deber – to have to, to owe
prometer – to promise
esconder – to hide
romper – to break
comprender – to understand
temer – to fear
correr – to run
meter en – to put into
vender – to sell
Er zijn ook regelmatige werkwoorden op -ir, zoals
Vervoeging vivir
vivir | |
---|---|
yo | vivo |
tú | vives |
él/ella/usted | vive |
nosotros/nosotras | vivimos |
vosotros/vosotras | vivís |
ellos/ellas/ustedes | viven |
Andere werkwoorden die als vivir gaan zijn:
cubrir – bedekken
decidir – besluiten, beslissen
escribir – schrijven
recibir – ontvangen, krijgen
descubrir – to discover
permitir – to permit
admitir – to admit
discutir – to discuss
asistir a – to attend
subir – to climb, to go up
existir – to exist
sufrir – to suffer
omitir – to omit
unir – to unite
describir – to describe
partir – to divide
Wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden zijn te herkennen aan het
wederkerende voornaamwoord -se achter de
infinitivo. Een voorbeeld is
llamarse | |
---|---|
yo | me llamo |
tú | te llamas |
él/ella/usted | se llama |
nosotros/nosotras | nos llamamos |
vosotros/vosotras | os llamáis |
ellos/ellas/ustedes | se llaman |
Zoals hierboven te zien, zijn de vormen van het wederkerend voornaamwoord dus me, te, se, nos, os, se.
Werkwoorden kunnen in het Spaans wél wederkerend zijn,
maar in het Nederlands niet. Bijvoorbeeld
Werkwoorden kunnen als ze wederkerend zijn een andere betekenis krijgen:
aburrir – to bore
aburrirse – to be bored
acordar – to agree
acordarse de – to remember
acostar – to put to bed
acostarse – to go to bed
casar – to perform a marriage ceremony
casarse con – to become married to someone
despedir – to fire
despedirse de – to say goodbye
dormir – to sleep
dormirse – to fall asleep
ir – to go
irse – to go away, to leave
morir – to die (abruptly, as of an accident, war, etc.)
morirse – to die (as from natural causes; also “to die”
figuratively)
negar – to deny
negarse a – to refuse
parecer – to seem
parecerse a – to resemble
poner – to put
ponerse – to put on
probar – to try, to taste
probarse – to try on
quitar – to take away
quitarse – to take off
Stamklankverandering
Bij sommige werkwoorden verandert de stamklinker als de klemtoon hierop komt te vallen. Deze werkwoorden worden verder als regelmatige werkwoorden vervoegd.
In de wij-vorm en jullie-vorm is er geen sprake van veranderingen in de stamklinker, omdat de klemtoon daar altijd op de werkwoorduitgang valt.
Er zijn drie types: o/ue, e/ie en e/i.
o/ue
Bij het type o/ue verandert de -o- in de
stam naar -ue-. Een voorbeeld hiervan is
poder | |
---|---|
yo | puedo |
tú | puedes |
él/ella/usted | puede |
nosotros/nosotras | podemos |
vosotros/vosotras | podéis |
ellos/ellas/ustedes | pueden |
Andere werkwoorden die zo gaan zijn:
almorzar – 's middags eten
dormir - slapen
doler – pijn doen
poder - kunnen; mogen
mover, contar, morir, aprobar, mostar, colgar, probar, costar, recordar, devolver, resolver, volver, rogar, sonar, encontrar, soñar (con) , envolver, tostar, morder, volar
e/ie
Bij het type e/ie verandert de -e- in de stam naar -ie-. Een voorbeeld hiervan is entender ....
entender | |
---|---|
yo | entiendo |
tú | entiendes |
él/ella/usted | entiende |
nosotros/nosotras | entendemos |
vosotros/vosotras | entendéis |
ellos/ellas/ustedes | entienden |
Andere werkwoorden die zo gaan:
preferir - liever hebben, doen
entender -
empezar - beginnen
pensar (en) - denken (aan)
sentirse - zich voelen
acertar, encender, advertir, cerrar, fregar, comenzar, hervir, confesar, mentir, consentir, negar, convertir, defender, perder
e/i
Bij het type e/i verandert de -e- in de stam naar -i-. Een voorbeeld hiervan is repetir 'herhalen'.
repetir | |
---|---|
yo | repito |
tú | repites |
él/ella/usted | repite |
nosotros/nosotras | repetimos |
vosotros/vosotras | repetís |
ellos/ellas/ustedes | repiten |
Andere werkwoorden die zo gaan:
conseguir - bereiken, erin slagen (om)
elegir - kiezen, uitkiezen
freír - bakken, frituren
pedir - bestellen
repetir - herhalen
servir - bedienen; opdienen
vestir - kleden
competir, impedir, colegir, competir, medir, corrigir, persequir, reír, despedir, gemir, sonreír
Spellingsverandering
Er zijn vier Spaanse klanken die afhankelijk van de erop volgende klinker met een andere letter(combinatie) aangegeven worden. Hiermee moet rekening worden gehouden als de werkwoorden vervoegd worden, omdat de oorspronkelijke klank van de stam bewaard moet blijven.
klank |
voor e, i |
voor a, o, u |
---|---|---|
[k] (k in kaas) |
qu** |
c |
[θ] (th in Engelse think)* |
c |
z |
[g] g in Engelse ‘good’ |
gu** |
g |
[x] ch in acht |
g |
j |
* In Latijns-Amerika en delen van Zuid-Spanje (Andalusië,
Canarische eilanden) worden de c en z niet als [θ]
uitgesproken, maar als [s].
** De u wordt hier niet uitgesproken.
Bij de vervoegingen van deze werkwoorden moeten dus de nodige aanpassingen aan de spelling gemaakt worden om de uitspraak te behouden. We kunnen twee groepen onderscheiden: werkwoorden op -ar en werkwoorden op -er en -ir.
Voor de werkwoorden op -ar zijn er een aantal subgroepen: -car, -zar, -gar en -jar.
Voor de werkwoorden op -er en -ir zijn er een aantal subgroepen:
-cer, -cir wordt de c een z bijv convencer wordt convenzo
-guir wordt de gu een g bijv seguir wordt sigo
-ger en -gir wordt de g een j bijv coger wordt cojo
-quir wordt de qu een c bijv delinquir wordt delinco
werkwoordne op uir maar niet guir worden uyo, uye en uya
sommige werkwoorden op iar en bijna alle op uar krijgen een accent behalve in de wij en jullie vorm, bijv acentuar wordt acentúo, etc.
Een tweede groep zijn de woorden met twee opeenvolgende klinkers die een y krijgen in plaats van een onbeklemtoonde i als daarna een klinker volgt. Hier is in de presente echter geen sprake van.
Werkwoorden als gustar
In het Spaans is er een bijzondere constructie voor werkwoorden die een mening weergeven.
Een voorbeeld hiervan is het werkwoord
gustar | |
---|---|
yo | me gusta(n) |
tú | te gusta(n) |
él/ella/usted | le gusta(n) |
nosotros/nosotras | nos gusta(n) |
vosotros/vosotras | os gusta(n) |
ellos/ellas/ustedes | les gusta(n) |
Andere werkwoorden die zo gaan:
faltar -
parecer -
aburrir, fascinar, bastar, importar, caer bien/mal, interesar, dar asco, molestar, disgustar, doler (o/ue), picar, quedar, volver (o/ue) loco
Onregelmatige werkwoorden
Sommige werkwoorden hebben alleen in de ik-vorm een onregelmatige vorm.
werkwoord | ik-vorm | vertaling |
---|---|---|
caber | quepo | passen |
caer | caigo | vallen |
conducir | conduzco | besturen |
conocer | conozco | kennen, leren kennen |
dar | doy | geven |
hacer | hago | doen; maken |
parecer | parezco | gelijken |
poner | pongo | leggen, neerzetten, voorzetten |
saber | sé | weten; (iets) kunnen |
salir | salgo | uitgaan; vertrekken |
traer | traego | meebrengen, halen |
valer | valgo | waard zijn |
ver | veo | zien |
Ook samengestelde vormen zoals
aparecer verschijnen, componer samenstellen, contraer samentrekken, desaparecer verdwijnen, desconocer niet kennen, disponer beschikken, distraer verstrooien, exponer uiteenzetten, tentoonstellen, imponer opleggen, proponer voorstellen, suponer veronderstellen.
Vervoeging tener
tener | |
---|---|
yo | tengo |
tú | tienes |
él/ella/usted | tiene |
nosotros/nosotras | tenemos |
vosotros/vosotras | tenéis |
ellos/ellas/ustedes | tienen |
Vervoeging venir
venir | |
---|---|
yo | vengo |
tú | vienes |
él/ella/usted | viene |
nosotros/nosotras | venimos |
vosotros/vosotras | venís |
ellos/ellas/ustedes | vienen |
Vervoeging oír
oír | |
---|---|
yo | oigo |
tú | oyes |
él/ella/usted | oye |
nosotros/nosotras | oímos |
vosotros/vosotras | oís |
ellos/ellas/ustedes | oyen |
Vervoeging ir
ir | |
---|---|
yo | voy |
tú | vas |
él/ella/usted | va |
nosotros/nosotras | vamos |
vosotros/vosotras | vais |
ellos/ellas/ustedes | van |
Vervoeging decir
decir | |
---|---|
yo | digo |
tú | dices |
él/ella/usted | dice |
nosotros/nosotras | decimos |
vosotros/vosotras | decís |
ellos/ellas/ustedes | dicen |
deducir afleiden,
contener bevatten, convenir overeenkomen, detener tegenhouden, mantener handhaven, onderhouden, obtener verkrijgen,Perfecto
De perfecto (voltooid tegenwoordige
tijd) bestaat uit de tegenwoordige tijd van
Het hulpwerkwoorden het voltooid deelwoord staan altijd direct naast elkaar. Persoonlijke voornaamwoorden staan er driect voor. In ontkennende zinnen staat no nog weer daarvoor.
haber | |
---|---|
yo | ho |
tú | has |
él/ella/usted | he |
nosotros/nosotras | hemos |
vosotros/vosotras | habéis |
ellos/ellas/ustedes | han |
In het Nederlands zijn er twee hulpwerkwoorden voor de voltooide tijd. Vergelijk bijvoorbeeld ik heb geslapen en ik ben opgestaan. Het werkwoord slapen heeft een voltooide tijd met 'hebben', terwijl het werkwoord opstaan een voltooide tijd met 'zijn' heeft. Het Spaans heeft echter maar één hulpwerkwoord: haber.
Het voltooid deelwoord van werkwoorden op -ar eindigt op -ado, dat van werkwoorden op -er en -ir eindigt op -ido. De uitgangen komen achter de stam.
hablar → hablado
comer → comido
vivir → vivido
Onregelmatig:
abrir → abierto (geopend)
decir → dicho (gezegd)
escribir → escrito (geschreven)
hacer → hecho (gedaan; gemaakt)
poner → puesto (gezet, gelegd)
ver → visto (gezien)
volver → vuelto (teruggegaan, teruggekomen)
De perfecto wordt gebruikt voor gebeurtenissen in het
verleden die voor de spreker in verband staan met het heden.
Vaak staan er ook tijdsaanduidingen in de zin die horen bij
een periode die nog niet afgelopen is:
Este año dit jaar,
este mes deze maand,
esta semana deze week,
hoy vandaag
¿Has ido al cine esta semana? Ben je deze week naar de film
gewees>
Sí, he ido hoy y he visto una película muy Buena. JA ik ben
vandaag gegaan en ik heb een heel goede film gezien.
tot en met nu ook:
alguna vez (ooit, eens), todavía no (nog niet), muchas veces (vaak), nunca (nooit)
¿Has estado alguna vez en Madrid? Ben je al eens in Madrid geweest?
No hemos ido nunca a Valencia. We zijn nog nooit naar Valencia geweest.
Infinitivo
De infinitivo (hele werkwoord) komt in verschillende constructies voor.
perífrasis verbales
acabar de + infinitivo
abacar de + infinitivo geeft aan dat iets zojuist heeft plaatsgevonden,
ir a + infinitivo
met ir + a + infinitief wordt aangegeven wat er binnenkort
gebeeurt, wat men van plan is
Mañana voy a viajar a París. ―
Morgen ga ik naar Parijs.
- ir a + infinitivo
geeft een toekomende tijd aan, die niet wordt uitgedrukt met een futuro
verplichting
tener que + infinitivo moeten
hay que + infinitivo
- deber + infinitivo
moeten doen (in morele zin)
- haber de + infinitivo
geeft verplichting aan
- hay que (haber que) + infinitivo
komt alleen maar voor in de onpersoonlijke vorm hay en de daarop aansluitende verleden tijd, toekomende tijd etc.
Hay que trabajar, ¿no? | Er moet gewerkt worden, nietwaar? |
- tener que + infinitivo
iets moeten doen in de meest algemene zin
volver a + inf
- darle por + infinitivo
iets bij ingeving doen zonder beredenering - deber de + infinitivo
een veronderstelling dat iets zo zal zijn - dejar de + infinitivo
met een gewoonte ophouden - echar a + infinitivo
plotseling of gedecideerd een actie ondernemen (vooral gecombineerd met infinitivos zoals andar, correr, volar, nadar, llorar, reirse, temblar) - llegar a + infinitivo
na een bepaalde tijd (soms: met moeite) iets bereiken of voor elkaar krijgen - parar de + infinitivo
ophouden met iets of het ophouden van een activiteit
- pasar a + infinitivo
overgaan van het één op het ander
- ponerse a + infinitivo
zich aanzetten tot een handeling
- quedar en + infinitivo
een overeenkomst bereiken over een handeling tussen twee of meer personen
- romper a + infinitivo
plotseling losbarsten in een actie, zoals bijv. huilen of lachen
- venir a + infinitivo
geeft aan dat iets ongeveer het geval is
- volver a + infinitivo
opnieuw iets doen, a.h.w. terugkeren tot dezelfde handeling
ir a + infinitivo
wensen of plannen
querer (willen) + inf.
Quiero irme de vacaciones a Benidorm. Ik wil op vakantie naar Benidorm.
tener ganas de (zin hebben om) + inf.
Tenemos ganas de pasear por la playa. We hebben zin om over het strand te wandelen.
voornemen of plan
pensar + inf.
Pienso ahorrar un poquito. Ik ben van plan een beetje te sparen.
Indefinido
Regelmatige werkwoorden
hablar | comer | vivir | |
---|---|---|---|
yo | hablé | comí | viví |
tú | hablaste | comiste | viviste |
él/ella/usted | habló | comió | vivió |
nosotros/nosotras | hablamos | comimos | vivimos |
vosotros/vosotras | hablasteis | comisteis | vivisteis |
ellos/ellas/ustedes | hablaron | comieron | vivieron |
Dus
De werkwoorden ser en ir hebben dezelfde vormen voor de indefinido.
ser/ir | estar | |
---|---|---|
yo | fui | estuve |
tú | fuiste | estuviste |
él/ella/usted | fue | estuvo |
nosotros/nosotras | fuimos | estuvimos |
vosotros/vosotras | fuisteis | estuvisteis |
ellos/ellas/ustedes | fueron | estuvieron |
Andere onregelmatige werkwoorden: tener, saber, poder, poner, querer, venir, hacer, decir, traer.
De indefinido van hay is hubo.
c, z, g wordt qu, c of gu voor -é van ik-vorm.
Gebruik
De indefinido wordt gebruikt bij het aangeven vna gebeurtenissen die (voor de spreker of schrijver) geen verband houden met het heden. De indefinido wordt vaak gebruikt met tijdsaanduidingen die ene speciiek moment ien het verledne aangeven, zoals:
el otro día (pas geleden, onlangs),, ayer (gisteren), la mesamna pasada (vorige week), el mes pasado, el año pasado, en 2003,
De indefinido wordt in plaats van de perfecto gebruikt in sommige delen van Spanje en in de meeste landen van Latijns-Amerika.
Imperfecto
De imperfecto is een verleden tijd die vaak voorkomt.
Regelmatige werkwoorden
hablar | comer | vivir | |
---|---|---|---|
yo | hablaba | comía | vivía |
tú | hablabas | comías | vivías |
él/ella/usted | hablaba | comía | vivía |
nosotros/nosotras | hablábamos | comíamos | vivíamos |
vosotros/vosotras | hablabais | comíais | vivíais |
ellos/ellas/ustedes | hablaban | comían | vivían |
Dus
vormen voor de imperfecto.
ser | |
---|---|
yo | era |
tú | eras |
él/ella/usted | era |
nosotros/nosotras | éramos |
vosotros/vosotras | erais |
ellos/ellas/ustedes | eran |
Andere onregelmatige werkwoorden: ir, ver
De imperfecto van hay is había.
Gebruik
De imperfecto wordt gebruikt voor:
gevoelens in het verleden ¡Estábamos preocupadísimas! We waren heel erg bezorgd!
eigenschappen van zaken in het verlenden
El restaurante era precioso Het restaurant was ontzettend leuk
kenmerken van personen in het verledne
Tenía los ojos azules Hij/Zij had blauwe ogen.
een situatie in het verleden
Hacía mucho calor HEt was heel warm
gewoontes of herhaalde handelingen of gebeurtenissen in het verleden
Cuando tenía tu edad, iba a bailar a las verbenas.
Toen ik jouw leeftijd had, ging ik (vaak/altijd) dansen op dorpsfeesten.
de achtergrondsituatie bij gebeurtenissen die zich voordedne in het verlednen (voor het aangevn avan de gebeurtenissen zelf wordt de indeifnido of perfecto gebruikt.
tijdaanduidingen zoals entonces (toen), de repente (plotseling), de pronto (ineens), enseguida (direct, even later), un día (op een dag).
Gerundio
De gerundio is
hablar hablando
comer comiendo
vivir viviendo
e/i pedir pidiendo
o/u dormir durmiendo
leer leyendo
ir yendo
- acabar + gerundio
geeft het einde van een proces aan
- andar + gerundio
drukt een voortdurende of aanhoudende bezigheid uit
- estar + gerundio
bezig zijn met, in het Nederlands vaak uitgedrukt met ‘aan het …’
- ir + gerundio
geeft een bezigheid aan die voortduurt of in ontwikkeling is
- llevar + gerundio
(met tijdsaanduiding) deze wijze komt overeen met ‘hace … que …’ en drukt een periode uit dat iets voortduurt
- quedarse + gerundio
iets blijven doen
- salir + gerundio
geeft een resultaat aan, uit de bus komen
- seguir + gerundio
drukt continuiteit uit
- venir + gerundio
volhouden met iets te doen
Participio
De participio is
Futuro
De futuro is
wordt gebruikt om gebeurtenissen in de toekomst aan te geven, (verder dan vandaag) wonder or probability ¿Quién será ella?
wordt gevormd met het infinitief met de uitgangen: -é, -ás, -á, -emos, -éis, -án
Regelmatige werkwoorden
hablar | comer | vivir | |
---|---|---|---|
yo | hablaré | comía | vivía |
tú | hablarás | comías | vivías |
él/ella/usted | hablará | comía | vivía |
nosotros/nosotras | hablaremos | comíamos | vivíamos |
vosotros/vosotras | hablaréis | comíais | vivíais |
ellos/ellas/ustedes | hablarán | comían | vivían |
Dus
|
|
|
caber |
cabré |
x |
poner |
pondré |
x |
decir |
diré |
x |
haber |
habré |
x |
salir |
saldré |
x |
hacer |
haré |
x |
poder |
podré |
x |
tener |
tendré |
x |
querer |
querré |
x |
valer |
valdré |
x |
saber |
sabré |
x |
venir |
vendré |
x |
Condicional
Regelmatige werkwoorden
hablar | comer | vivir | |
---|---|---|---|
yo | hablaría | comería | viviría |
t� | hablarías | comerías | vivirías |
él/ella/usted | hablaría | comería | viviría |
nosotros/nosotras | hablaríamos | comeríamos | viviríamos |
vosotros/vosotras | hablaríais | comeríais | viviríais |
ellos/ellas/ustedes | hablarían | comerían | vivirían |
Dus
http://studyspanish.com/grammar/lessons/conditional
Indicativo aantonende wijs
Condicional voorwaardelijke wijs
Si yo fuera rico, conduciría un
deportivo.
-ía, -ías, -ía, -íamos, -íais, -ían achter de infinitief plakken.
probability, possibllity, wonder or conjecture,
transl would, could must have or probably
Dezelfde werkwoorden die in de futuro onregelmatig zijn, zijn dit ook in de condicional.
in het verleden vs futuro meer heden
Subjuntivo
Regelmatige werkwoorden
https://www.duolingo.com/comment/8828180/Spanish-Subjunctive-Guide
Car qu
Zar c
Ger/gir j
Gar gu
Aanvoegende wijs
n Part I, you learned that the subjunctive mood is used
whenever the speaker feels any uncertainty about the action
of the sentence, or when the speaker is expressing a
subjective opinion.
In this lesson you will begin to learn how to conjugate
verbs in the present subjunctive.
For most verbs, the present subjunctive is formed by
following these three steps:
- Start with the yo form of the present indicative.
- Then drop the -o ending.
- Finally, add the following endings:
-ar verbs:
-e, -es, -e, -emos, -éis, -en
-er and -ir verbs:
-a, -as, -a, -amos, -áis, -an
hablar | comer | vivir | |
---|---|---|---|
yo | hable | coma | viva |
tú | hables | comas | vivas |
él/ella/usted | hable | coma | viva |
nosotros/nosotras | hablemos | comamos | vivamos |
vosotros/vosotras | habléis | comáis | viváis |
ellos/ellas/ustedes | hablen | coman | vivan |
Deze techniek werkt ook voor werkwoorden die een onregelmatige ik-vorm hebben, zoals tener (tengo). Hiervan is de subjuntivo gelijk aan tenga, tengas, tenga, etc.
diftongerende werkwoorden
spelling
Here are the six verbs that are irregular in the present
subjunctive:
dar – to give
dé
des
dé
demos
deis
den
estar – to be
esté
estés
esté
estemos
estéis
estén
haber – to have (auxiliary verb)
haya
hayas
haya
hayamos
hayáis
hayan
ir – to go
vaya
vayas
vaya
vayamos
vayáis
vayan
saber – to know
sepa
sepas
sepa
sepamos
sepáis
sepan
ser – to be
sea
seas
sea
seamos
seáis
sean
http://studyspanish.com/grammar/lessons/subj1
Imperativo
De imperativo is
stam van subjuntivo, met -e voor ev en -en voor mv.
-a voor Ud. en -an voor Uds.
Venga conmigo Kom met mij mee
dar
dé Ud.
den Uds.
estar
esté Ud.
estén Uds.
ir
vaya Ud.
vayan Uds.
ser
sea Ud.
sean Uds.
saber
sepa Ud.
sepan Uds.
afirmado en negando
voor jou vorm: 3e ev. pres.
negando: jij vorm pres. subj.
Habla más lentamente.
Speak more slowly.
No hables más lentamente.
Don’t speak more slowly.
- decir
- di
- salir
- sal
- hacer
- haz
- ser
- sé
- ir
- ve
- tener
- ten
- poner
- pon
- venir
- ven
Lastige vertalingen
Sommige werkwoorden zijn lastig vanuit het Nederlands naar het Spaans te vertalen. We zijn al een voorbeeld tegengekomen, namelijk het werkwoord 'zijn', dat afhankelijk van de betekenis met ser of estar vertaald kan worden.
Hieronder een overzicht:
- zijn: ser en estar
- moeten
- kunnen
- saber vs conocer
- pedir vs preguntar
Onveranderbare woorden
Onveranderbare woorden
Voorzetsels
hace + periode: ... geleden
desde + tijdstip: vanaf/sinds ...
deste hace + periode: al ... lang
a
plaats of richitng
de specifieke hoeveelheden, kloktijden en dagdeel
en
vervoersmiddel (per, met)
para doel
para + inf. om te
por (door, vanwege) ook dagdelen
Voegwoorden
¿Minutos u horas? Minuten of uren?
Zinnen
Zinnen
Ontkenning
In een ontkennende zin staat in het Spaans altijd no (‘niet’) vóór de persoonsvorm.
Dubbele ontkenning
¿No quieres tomar nada? — Wil je niets
eten of drinken?
No … nada is een voorbeeld van een dubbele
ontkenning, waarbij no voor de
persoonsvorm staat en het tweede deel (nada)
achter de persoonsvorm.
De meest gebruikte dubbele ontkenningen zijn:
no … nada — niets
no … nadie — niemand
no … nunca — nooit (No he estado nunca en
México.)
no … ningún/ninguno/ninguna — geen enkel(e)
no … ni … ni —noch … noch (No tomo ni café
ni té.)